Tijdens het weekeinde van zaterdag 23 en zondag 24 juli 2021 heeft het Nederlands Openlucht Museum (NOM) feest gevierd vanwege het feit dat vijfentwintig jaar geleden de tramexploitatie in het park begon. Vanwege alle Corona-perikelen kon het feest niet op 4 april worden gevierd, de eigenlijke herdenkingsdatum.
Het besluit om een trambaan aan te leggen dateert uit het begin van de jaren negentig; het park breidt uit en vanwege het geaccidenteerde terrein blijft het bezoek van de meeste gasten beperkt tot het gedeelte rond de hoofdingang. Een enkele doorzetter doet het hele park aan, maar bijvoorbeeld de zuivelfabriek Freia is voor rolstoelgebruikers bijna onbereikbaar.
Een tramlus door het park lijkt de beste oplossing om alle bezienswaardigheden beter bereikbaar te maken. Een belangrijk reden bij deze keuze is het feit dat Arnhem tot in de Tweede Wereldoorlog ook een tramstad was. Het is daarom de bedoeling om twee replica’s van Arnhemse trams en een deel van oorspronkelijke remise na te bouwen. Voor de financiering ervan worden diverse fondsen aangewend, ook komt er een fikse subsidie vanuit Brussel omdat het bij de realisering van dit ambitieuze project de bedoeling is dat jonge mensen een soort stage lopen en daarbij een ambacht leren of worden omgeschoold.
Voor de aanleg van het tramtraject zoekt de directie van het NOM-contact met het Spoorwegmuseum, diverse spooraannemers en, specifiek voor de bovenleiding, met de HTM en het GVBA. Als chef tekenkamer/projectleider word ik door mijn toenmalig afdelingshoofd, die goed op de hoogte is van mijn spoorse en historische interesse, gevraagd dit project voor de HTM te gaan trekken. Vanwege mijn rol in dit project beperk ik mij tot het bovenleiding- en voedingsgedeelte. De eerste besprekingen dateren uit begin 1994 waarbij al direct een tekening van het concept-tracé wordt getoond. Dit tracé is zodanig ontworpen dat zo min mogelijk bomen gekapt of verplaatst moeten worden, Echter daardoor worden sommige boogstralen zo krap dat aanleg van het tramspoor niet of nauwelijks mogelijk is. Met viltstift worden, waar noodzakelijk, aanpassingen aangegeven waardoor het definitieve spoorontwerp tot stand komt.
In het spoorontwerp is ook een zogenoemde keerdriehoek opgenomen nabij de remise en naast zuivelfabriek Freia. Deze keerdriehoek is noodzakelijk om de trams die altijd één richting op rijden te kunnen keren zodat eenzijdige slijtage aan de wielbanden beperkt wordt. Aan de hand van dit spoorontwerp maak ik een bovenleiding ontwerp met daarop getekend de plaats van de masten. Vanwege het bochtige tracé moeten er meer masten worden gemaakt en geplaatst dan voorzien. Deze masten zullen door het museum in eigen beheer worden gemaakt en zoveel mogelijk lijken op de oorspronkelijke Arnhemse vakwerkmasten. De masten worden geplaatst op betonpoeren die ook in eigen beheer zullen worden gefabriceerd.
Inmiddels is loods Goes aangewezen als tramwerkplaats waar de replicatram en de masten zullen worden gebouwd alsmede de noodzakelijke werkzaamheden aan de trams die voorlopig in het museum zullen gaan rijden. Waaronder Rotterdamse vierassers, HTM-motorwagen 274 en TS-motorwagen A 327. In eerste instantie wordt voorgesteld de rijdraad op te hangen aan gegoten mastarmen zoals destijds in Arnhem gebruikelijk. Echter de kosten om deze te laten fabriceren blijken een breekpunt. HTM en GVBA bieden aan om voorlopig gebruik te maken van met glasvezel versterkte kunststofuithouders die bij onderhoud of andere werkzaamheden uit het net in Amsterdam en Den Haag vrijkomen.
Voor de voeding van de tram wordt gebruik gemaakt van het kleine onderstation dat de HTM in 1992 voor de tramlijn op de Floriade in Zoetermeer heeft gebruikt. Dat staat nog steeds in opslag en voldoet volledig aan de eisen voor dit tramproject.
Bouwvergaderingen worden ad hoc op de kalender gezet. Op 21 september 1994 vindt de officiële aftrap van het tramproject plaats met de onthulling van een projectbord op de plaats van de te bouwen remise. De eerste steen voor deze remise volgt een jaar later op 5 oktober 1995. Provinciegedeputeerde Doesburg metselt de eerste steen onder het toeziend oog van alle trammedewerkers. Niet lang daarna wordt een begin gemaakt met het leggen van de eerste tramrails. Het leggen van de rails vergt nauwgezet overleg met diverse bouwdisciplines. Het museum wil namelijk onder het complete tramtracé een riolering aanleggen waarop de in het park staande huizen en gebouwen worden aangesloten. Op dat moment leeft het idee om een groot aantal huizen permanent bewoonbaar te maken waarvoor het noodzakelijk is dat deze op het riool zijn aangesloten. De werkwijze is als volgt; het spoortracé wordt bouwrijp gemaakt, dan wordt een diepe geul gegraven voor de aanleg van het hoofdriool en de aansluitpunten van de verschillende huizen. Vervolgens wordt de geul dichtgestort, de rails gelegd, waar nodig bestraat waarna de poeren voor de bovenleiding op hun plaats gezet kunnen worden. Dan de masten plaatsen, de kunststofuithouders met rijdraadklemmen aanbrengen en als laatste de rijdraad trekken en monteren. Alle werkzaamheden zijn in een strak tijdsschema vastgelegd. Leidraad daarbij is het feit dat de tram op 4 april 1996 in gebruik genomen gaat worden.
Voor de openingshandeling is mr. Pieter van Vollenhoven uitgenodigd. Het werk vordert gestaag totdat in januari Koning Winter ons land binnenmarcheert en het een aantal weken streng gaat vriezen met als gevolg dat er zes tot zeven weken niet of nauwelijks aan de baan gewerkt kan worden. De datum van 4 april nadert met rasse schreden.
Zodra de bodem vorstvrij is lijkt de trambaan wel een mierennest, het krioelt er van de werkers. Soms zijn het overzicht en de coördinatie even zoek en moet de baan die net gedicht is weer open, steentjes eruit, rioolsleufgraven, riool aanbrengen en omgekeerd. Pas in de week van 25 maart kunnen de laatste poeren en masten worden geplaatst. Op zondag 31 maart, het vriest zeven graden(!) kunnen de eerste meters rijdraad worden getrokken. Twee bovenleidingploegen een uit Amsterdam en een uit Den Haag werken bijna klokje rond om de door de kou stugge rijdraad in de rijdraadklemmen te monteren. Dat kan alleen achterlangs tussen de halte bij de hoofdingang en de remise die overigens nog niet klaar is. Met vorst kan en mag er niet gemetseld worden.
Op dinsdag rond het middaguur is dat stuk bovenleiding gereed inclusief schakelaars en leidingonderbrekers. Met een Amsterdamse en een Haagse monteur rijd ik een laatste inspectie op dit gedeelte om er zeker van te zijn dat wij kunnen gaan proefrijden. Na de inspectie schakel ik de spanning op de bovenleiding. De eerste proefrit wordt gereden met RET-vierasser 526. De bestuurder is Theo Barten, degene die ook de Arnhemse bestuurders heeft opgeleid. Het voelt vertrouwd zo’n bestuurder met ruim veertig jaar ervaring achter de schakelkast. De proefrit verloopt naar alle tevredenheid, op een enkele plek moet de rijdraad iets verschoven worden om de tijdraad binnen de marges op de beugel te houden. Intussen wordt op het resterende tracé tussen de remise, langs de kasteelboerderij en de hoofdingang met man en macht gewerkt om de baan op orde te krijgen, en de laatste masten met uithouders te plaatsen. Pas op de morgen van de openingsdag, 4 april, is dit stukje gereed, ook zijn boven de entreehalte nog de letters “Tramhalte” aangebracht. Tegen de middag kan ook hier worden proefgereden. Alles is in orde en de lus is geheel gereed.
Onder veel belangstelling wordt het eerste echte complete rondje gereden. Tijdens dit rondje bereikt mij het bericht dat ’s middag bij de opening drie motorwagens waarvan twee met bijwagen ingezet moeten gaan worden. In het draaiboek stonden tot dan slechts twee motorwagens vermeld. Er ontstonden bij mij twijfels over de capaciteit van het onderstation. Daarom achtte ik het noodzakelijk om die middag proef te rijden met al deze trams op de baan gevuld met zoveel mogelijk passagiers. Uitgesloten moest worden dat Pieter stil zou komen te staan in verband met overbelasting. Voor de zekerheid is de maximale uitschakelstroom iets opgeschroefd, dat was zeker nodig. De directie van het museum vond alles best als wij maar voor 16.30 uur klaar waren, dan zouden de genodigden komen en moest de klus geklaard zijn. De bestuurders kregen bij de belastingssrit de opdracht flink op te schakelen om er zeker van te zijn dat het onderstation niet zou uitschakelen. Ondanks de vrieskoude stond het klamme zweet in mijn handen. Twee rondjes zijn er gereden en de spanning bleef erop! De gasten konden komen.
De trams moesten uit het zicht staan en pas op aanzeggen van de openingscoördinator oprijden naar de halte Entree. Niets getuigde er nog van dat de laatste proefrit pas een half uurtje geleden was gereden. De openingshandeling verloopt vlekkeloos. Wij, de monteurs en ik gaan een hapje eten in Herberg de Hanekamp waar het lekker warm is. Vanachter de beslagen vensters zien wij de verlichte trams door het donker voorbijrijden. Iedereen is enthousiast. Om een uur of negen stap ik bij een Haagse collega in de auto om richting Hofstad te rijden. Al bij het opdraaien van de grote weg lig ik in de auto te slapen. Thuis aangekomen maken zij mij wakker en leveren mij af aan mijn meisje. De missie is geslaagd dankzij de geweldige inzet van veel, heel veel mensen. Op tweede Paasdag ga ik met mijn gezin nog even kijken hoe alles draait. De passagiers staan in de rij om een ritje door het park te maken, dat doet mij denken aan de slangrijen op het Gevers Deynootplein wanneer het fraai strandweer is en de Haagse bevolking massaal naar het strand trekt.
Wanneer half juli de remise bouwkundig gereed is verschijnen de bovenleidingmonteurs weer op het museumtoneel om deze te voorzien van bovenleiding en bijbehorende attributen. Het projectboek “Bovenleiding NOM” kan worden dichtgeslagen. Wat blijft is de jaarlijkse inspectie van de lijn en het eventuele onderhoud wat daaruit voortkomt.
Viering vijfentwintig jaar tram.
Voor de opluistering van het tramjubileum in het NOM zijn HTM-bijwagen 779 en GVBA-motorwagen 533 naar Arnhem overgebracht die tijdens dit jubileumweekeinde werden ingezet. Zowel de NVBS als de Vrienden van de HTM-756 hebben excursies georganiseerd om dit te kunnen bijwonen.
De GETA-medewerkers van het NOM hebben alles in het werk gesteld om dit jubileum tot een bijzondere viering te maken. In Loods Goes, waar GETA-tram 76 destijds is opgebouwd, stonden diverse trammodelbanen opgesteld en konden de bezoekers informatie krijgen over de verschillende museumorganisaties die in Nederland werkzaam zijn.
Wat uw auteur betreft is een dergelijk evenement zeker voor herhaling vatbaar. Vanwege de kosten misschien niet ieder jaar, maar eens in de vijf jaar zou mooi zijn. Het moet toch mogelijk zijn daarvoor de benodigde financiën rond te krijgen.
Foto’s en tekst: Harrie Peters